Anekdotes
Nr 137
Jan Crijnen Vlamingh 2 februari 1740
Koperdiefstal
Op 2 februari 1740 was Jan
Crijnen Vlamingh, ingezetene van Wassenaar, aanwezig bij een verkoping van
rijshout (van beuken en iepen) op Zuidwijk. Hij at er bij zijn zwager die daar
tuinman was, maar kwam ook in de paardestal en het "knegtskamertje". Daar vond
hij een koperen fonteinkraan met wat stukken loden pijp er aan. Hij heeft die
"opgenomen en in sijn schootsvel gelegt en alsoo met het selve van Zuijdwijk
gegaan". In Leiden verkocht hij op de Hoge Woert het lood voor elf stuivers en
zes penningen aan een loodgieter. Met het koper ging hij naar een koperslager in
de Haarlemmerstraat. Die vroeg hem om drie dagen later terug te komen. Hij liet
de kraan daar en ging er een dag later dan afgesproken, op 6 februari weer naar
toe. Hij moest eerst een poosje wachten en toen hij met de koperslager
onderhandelde verscheen plotseling de onderschout van Leiden. De laatste vroeg
hem hoe hij aan de kraan gekomen was. Vlamingh zei dat het zijn eigendom was,
maar de onderschout had daarop gezegd "sulx niet te geloove en voorts tegen de
diender, vat hem maar". De arrestant had daarop bekend wat hij gedaan had en was
"op het stadhuijs in besloote hegtenisse gebragt". En twee dagen later was hij
gebracht "na de gevangenis genoemt s'Gravesteijn". Weer vijf dagen later werd
hij door de baljuw van Wassenaar "overgenomen en ontfangen onder zijne bewaringe."
Het bovenstaande geeft in het kort wat
Jan Crijnen Vlamingh "buijten
pijnen en bande van ijser [zonder gebruik van de pijnbank] voor twee uijt het
collegie van de Ed. agtb. welgeboore mannen deser Baronnije op den 17e febr.
1740 heeft bekent". Het volledige verhaal is vervolgens vermeld bij de strafeis
die de baljuw, Joan van Gijbelant, stelt in het tegen Vlamingh aangespannen
proces. Hij eist dan in overeenstemming met het eerste artikel van een Placcaat
van 19 maart 1614 dat "de gevangen bij vonnisse van de Edel Agtbare welgebooren
mannen der Baronnije van Wassenaer en Zuijdwijk, in het openbaar strengelijk sal
worden gegeselt en gebrantteijkent" en voorts zal worden veroordeeld tot
betaling van de kosten van het geding.
In het verslag van de "Regtdag" van 12 maart 1740 wordt de beschrijving van het
gebeurde nog eens woord voor woord herhaald. De welgeboren mannen (Claas Claasse
van der Son, Bastiaan Mostert, Jacobus van Haastert, Simon Oprust en Abram
Ledegang) nemen de eis van de baljuw niet over maar "Onderwijle hetselve een
saake is die in een land van justitie niet kan geleden werden, maar andere ten
exempel behoort te werden gestraft", besluiten ze na "ingenome advijs van twee
regtsgeleerden" recht te doen "in den naam ende vanwegens de Ed. Groot Mogende
Heeren Staeten van Holland en Westvriesland en vanwegen den Heere van Wassenaer"
en verbannen de de arrestant "uijt de Lande van Holland en Westvriesland, voor
den tijdt van ses eerstkomende jaaren, sonder middelerwijle daar innen wederom
te mogen komen, op pene [straffe] van swaarder straffe…" Zoals gezegd, nemen ze
de eis tot lijfstraf niet over, maar veroordelen Vlamingh nog wel tot de kosten
van het geding "ter tauxatie van der welgeboore mannen."
Albert Niphuis
Geertruy de Vlaming 23 mei 1787
Oranjedelict
De patriottenbeweging bereikte zijn hoogtepunt in 1786-1787. De Staten van
Holland hadden in september 1785 aan stadhouder Willem V het commando over het
Haagse garnizoen ontnomen. Willem V voelde zich daardoor beledigd en in zijn
gezag aangetast; diezelfde maand nog verliet hij Den Haag en zocht zijn
toevlucht in Apeldoorn en later in Nijmegen. Een jaar later werd hem ook nog het
bevel over leger en vloot ontnomen.
Hoewel Utrecht het centrum van de patriottenbeweging was, vierde ook in het
gewest Holland het patriottisme hoogtij. De Staten van Holland beijverden zich
weliswaar in de eerste plaats de rust en veiligheid onder de bevolking te
handhaven: vanaf 1784 hadden zij allerlei openlijke uitingen van partijdigheid
verboden, zoals het "doen van smadelijke bejegeningen" of het "uitzetten van
vlaggen". Deze verboden waren gericht op "Parthyschap van wat Couleur die ook
zouden mogen wezen". Toch waren het vooral uitingen van oranjegezindheid die
expliciet als verboden werden aangemerkt: het verkopen of dragen van "Orange
Cocardes/ Strikken/ Linten/ Papieren …. en alle andere Vercierselen van Orange
Couleur / hoe ook genaamd / ….". En ook was verboden het roepen van "Hoezee,
Orange boven", en "het singen van alle oproerige en zogenaamde Orange-Liedjes".
Dat deze verboden serieus genomen moest worden, ervoeren twee Wassenaarse
vrouwen. Op 23 mei 1787 reisden
Geertruy de Vlaming
en Catharina van Beveren met de trekschuit van Leiden naar Wassenaar. Ze moeten
in een goede, maar roekeloze bui zijn geweest. Ze hadden zich uitgedost met
(oranje) sinaasappelschillen, hadden voortdurend Oranjeliedjes gezongen, 'Oranje
boven' geschreeuwd, en patriotten uitgescholden. Zo verhaalden althans meer dan
tien getuigen, die over deze kwestie werden verhoord door de Wassenaarse
vierschaar (baljuw en welgeboren mannen). Deze oordeelde dat het hier ging om
een "Oranjedelict". De vrouwen, die tijdens het tegen hen aangespannen proces
voortvluchtig waren, werden bij verstek veroordeeld tot verbanning uit Holland
voor 6 jaar. De motivering voor deze straf was onder meer dat het "anderen ten
exempel" moest dienen.
Het vonnis werd vastgesteld op 6 september 1787. Vanwege die datum kan men zich
afvragen hoe strak er de hand gehouden is aan de volvoering van de verbanning.
Immers, op 13 september daaraanvolgend marcheerden de troepen van de koning van
Pruisen de Nederlanden binnen om de prins van Oranje in zijn rechten te
herstellen. Op 20 september trok Willem V Den Haag weer binnen; de stad was
opnieuw van hem. De patriotse vrijkorpsen werden ontbonden en oranjegezindheid
kon weer worden gezien als een burgerlijke deugd.
Marry Niphuis-Nell
Publicatie van de Staten van Holland, Den Haag, d.d. 28 februari 1787. In: GAW,
OA, inv.nr. 37.
Driekleur Delict April 1942
Duitsland was op 10 mei 1940 Nederland binnengevallen en oefende de macht uit in de Nederlanden,
dat niet iedereen daarvan gecharmeerd was kunnen we opmaken uit volgend politie bericht